202011.17
0

Partijbedoeling geen zelfstandig element meer bij kwalificatie arbeidsrelatie

De Hoge Raad heeft bepaald: bij de beoordeling of een overeenkomst kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst is de vraag of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst als arbeidsovereenkomst aan te merken als zelfstandig element niet meer relevant. De partijbedoeling moet volgens de Hoge Raad, in tegenstelling tot wat volgt uit eerdere rechtspraak, bij kwalificatie van de overeenkomst op grond van artikel 7:610 BW buiten beschouwing worden gelaten.

Arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW

Deze procedure heeft betrekking op de vraag of betrokkene werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst of op basis van een participatieplaats met behoud van uitkering. De betrokkene in deze kwestie nam tweemaal deel aan een traject ‘Participatieplaatsen’ met behoud van haar IAOW-uitkering. Voor beide keren ontving zij een premie van ruim EUR 230,-. Na afloop van de deelnames stelde de betrokkene zich op het standpunt dat sprake was van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW en dat zij op grond daarvan recht had op het loon dat behoort bij de functie van Medewerker Servicedesk, een functie die zij beweerde uit te oefenen. Zowel de kantonrechter als het hof wezen het verzoek van de betrokkene af omdat het, samengevat, niet de bedoeling was van de partijen om een arbeidsovereenkomst aan te gaan en er daarnaast geen loon is ontvangen voor de werkzaamheden.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst wanneer de inhoud van de overeenkomst voldoet aan de vereisten van artikel 7:610 BW. Bij de bepaling hiervan is sprake van een tweetrapsraket. Eerst wordt gekeken naar de uitleg van de overeenkomst en daarna wordt gekeken naar de kwalificatievraag van artikel 7:610 BW.

De eerste stap is dat een rechter kijkt naar de uitleg van de overeenkomst door vast te stellen wat de overeengekomen rechten en verplichtingen zijn aan de hand van het Haviltex-criterium. Dat houdt in dat niet enkel wordt gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar wat partijen over en weer hebben verklaard en redelijkerwijs uit elkaars gedragingen en verklaringen mochten afleiden. De tweede stap is dat de rechter de kwalificatievraag beantwoordt door te beoordelen of die overeenkomst van rechten en verplichtingen de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst. Het is daarbij niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst als arbeidsovereenkomst aan te merken. Waar het om gaat is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van artikel 7:610 BW. Of de partijen ook de intentie hadden met elkaar een arbeidsovereenkomst aan te gaan, doet dus niet meer ter zake.

Gevolgen van het arrest van de Hoge Raad

Hoewel de partijbedoeling als gevolg van dit arrest van de Hoge Raad niet volledig is weggevallen bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst, speelt de partijbedoeling als zelfstandig element geen rol meer in de kwalificatie van de overeenkomst. Als gevolg daarvan is de verwachting dat de partijbedoeling in de rechtspraktijk minder dominant zal zijn. Een mogelijk praktisch gevolg is bijvoorbeeld dat veel overeenkomsten met zelfstandigen die nu worden aangemerkt als opdrachtovereenkomsten omdat partijen daarvoor ‘gekozen’ hebben, in het vervolg zullen worden aangemerkt als arbeidsovereenkomsten. 

Wij zullen de ontwikkelingen in het arbeidsrecht blijven monitoren en u hierover informeren. Indien u nog vragen heeft, kunt u uiteraard contact opnemen met Rick de Vos (r.devos@stamoulisadvocaten.nl of 010-3020384).